Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5111

Datum uitspraak2006-11-30
Datum gepubliceerd2006-12-22
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7087 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig. Terugvordering teveel betaalde reiskosten.


Uitspraak

05/7087 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2005, 04/4962 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (hierna: korpsbeheerder) Datum uitspraak: 30 november 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W. de Klein, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Th. Tanja, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant was werkzaam als specialist Informatievoorziening/Beheer bij het Bureau Computer en Telecommunicatietechnologie van de Dienst Materiële Ondersteuning (DMO) van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en woonachtig in Amsterdam. Appellant heeft in december 2001 een formulier ingediend waarin hij heeft aangegeven per 1 december 2001 te zijn verhuisd van Amsterdam naar Drachten. Als gevolg hiervan heeft appellant vanaf 1 december 2001 de maximale reiskostenvergoeding ontvangen voor woon-werkverkeer over de afstand tussen Amsterdam en Drachten, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 130,-- netto per maand. In maart 2003 heeft een medewerkster van de afdeling Personeelszaken van DMO aan appellants leidinggevende meegedeeld dat zij appellant op werkdagen in de omgeving van zijn voormalige woonadres in Amsterdam heeft gezien. De Officier van Justitie heeft vervolgens aan de politie opdracht gegeven een opsporingsonderzoek in te stellen naar mogelijk strafbare gedragingen van appellant. 1.2. Bij besluit van 29 maart 2004 is aan appellant op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de straf van disciplinair ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellant zich aan zeer ernstig plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt door het incasseren van vergoeding voor reiskosten die niet daadwerkelijk zijn gemaakt en door deze situatie te laten voortbestaan terwijl appellant wist dat hij geen recht had op de vergoeding. Bij besluit van 2 juni 2004 is het besluit van 29 maart 2004 herroepen in die zin dat aan appellant voorwaardelijk strafontslag wordt verleend. 1.3. De volgens de korpsbeheerder te veel aan appellant betaalde reiskostenvergoeding over de periode van december 2001 tot oktober 2003 is verrekend en ingehouden op de salarisbetalingen in juli, augustus en september 2004. Appellant heeft hiertegen bij brieven van respectievelijk 11 augustus 2004, 1 september 2004 en 6 oktober 2004 bezwaar gemaakt. 1.4. Bij brief van 8 oktober 2004 heeft appellant bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 11 augustus 2004. Bij besluit van 23 november 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft de korpsbeheerder alsnog beslist op de bezwaarschriften van 11 augustus 2004, 1 september 2004 en 6 oktober 2004. De korpsbeheerder heeft de bezwaren van appellant - overeenkomstig het advies van de hoor- en adviescommissie van de politieregio Amsterdam-Amstelland - ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Naar aanleiding van hetgeen appellant hieromtrent heeft aangevoerd stelt de Raad in de eerste plaats vast dat de rechtbank een proceskostenveroordeling had behoren uit te spreken met betrekking tot het ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van appellant van 11 augustus 2004. Vast staat immers dat ten tijde van het instellen van dat beroep de termijn waarbinnen de korpsbeheerder een beslissing op het gemaakte bezwaar had moeten geven, was overschreden, zodat appellant terecht beroep heeft ingesteld. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook vernietigen voor zover daarbij is geweigerd om de korpsbeheerder in de proceskosten van appellant te veroordelen. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad een zodanige proceskostenveroordeling alsnog uitspreken en wel op basis van de wegingsfactor ‘zeer licht’(0,25), aangezien de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten beperkt zijn gebleven tot de kosten van verleende rechtsbijstand in verband met het indienen van een beroepschrift. 4. De Raad stelt voorts vast dat het bestreden besluit namens de korpschef door de commissaris van politie is genomen. Door de korpsbeheerder is in hoger beroep erkend dat deze handelwijze zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de Regeling behandeling bezwaarschriften politie, zoals dit artikel ten tijde in geding luidde. Het vorenstaande leidt ertoe dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Dientengevolge moet de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, ook voor het overige worden vernietigd. 5.1. Nu de korpsbeheerder bij schrijven van 4 juli 2006 het bestreden besluit heeft bekrachtigd, dient te worden bezien of er aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. 5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de korpsbeheerder onverschuldigd reiskosten-vergoeding aan appellant heeft betaald. Appellant bestrijdt evenwel dat er door zijn toedoen onverschuldigd is betaald zodat volgens hem het tijdvak van de terugvordering is beperkt tot twee jaar. Voorts acht appellant de hoogte van de terugvordering niet juist. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende. 5.3. Volgens vaste jurisprudentie kan een bestuursorgaan hetgeen aan een ambtenaar onverschuldigd is betaald in beginsel gedurende twee jaren na de dag van uitbetaling terugvorderen indien de ambtenaar wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel ontving. Deze termijn kan tot vijf jaren worden verlengd indien de ambtenaar van de gemaakte fout niet alleen kennis droeg of had kunnen dragen, maar de gemaakte fout bovendien door zijn toedoen is ontstaan. Daarvoor is niet vereist dat er sprake is van opzet of kwade trouw, doch voldoende is dat er onjuiste of onvolledige inlichtingen zijn verstrekt of dat de fout hem anderszins kan worden toegerekend. 5.4. Appellant heeft in december 2001 een formulier ingediend waarin hij heeft aan-gegeven per 1 december 2001 te zijn verhuisd van Amsterdam naar Drachten. Appellant heeft hierbij verzuimd te vermelden dat hij doordeweeks in Amsterdam verbleef en enkel het weekeinde doorbracht in Drachten. Op basis van het hiervoor genoemde formulier is - overeenkomstig het bepaalde in de Regeling reiskosten woon-werkverkeer 2001-2003 - aan appellant van december 2001 tot oktober 2003 een tegemoetkoming in de reiskosten verstrekt als reisde hij tenminste gemiddeld vier dagen per week tussen Drachten en Amsterdam. Appellant ontving derhalve een vergoeding voor reiskosten die hij niet maakte. 5.5. Nu op de door appellant ingevulde adreswijziging was vermeld dat een exemplaar voor het Bureau Salarissen was bestemd - welk bureau ook de reiskostenvergoeding uitbetaalt - en appellant heeft verzuimd de korpsbeheerder daarbij te informeren omtrent zijn feitelijke woonsituatie, moet naar het oordeel van de Raad worden gezegd dat er door toedoen van appellant teveel aan reiskosten is betaald. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat hij op het verkeerde been is gezet door voorlichtingsmateriaal, te weten het boekje Recht in de regio, waarvoor de korpsbeheerder verantwoordelijk is. De Raad verwijst naar hetgeen dienaangaande door de Raad is overwogen in het geding tussen partijen over de disciplinaire bestraffing van appellant onder nummer 05/2512 AW. Het vorenstaande brengt mee dat de korpsbeheerder gedurende vijf jaren tot terugvordering kon overgaan. 5.6. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat de hoogte van de terug-vordering niet correct is omdat hij recht heeft op een onbelaste kilometervergoeding voor het één keer per week heen en weer reizen tussen Drachten en Amsterdam en deze vergoeding verrekend diende te worden met het bedrag dat thans van hem wordt teruggevorderd. Naar het oordeel van de Raad is het gelet op de strekking van de Regeling reiskosten woon- werkverkeer, te weten het verstrekken van een tegemoet-koming ter zake van het dagelijks heen en weer reizen tussen woning en werkplek niet vanzelfsprekend dat appellant voor de door hem gewenste vergoeding in aanmerking komt. Derhalve is een onderbouwd verzoek van appellant ter zake op zijn plaats, welk verzoek tot op heden niet is ingediend. 6. Op grond van het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat de korpsbeheerder bevoegd was tot terugvordering van de teveel betaalde reiskosten over de periode van december 2001 tot oktober 2003. De wijze waarop de korpsbeheerder van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt kan voorts de rechterlijke toetsing doorstaan. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen echter tevens volgt dat het standpunt van de korpsbeheerder met betrekking tot de terugvordering de rechterlijke toetsing kan doorstaan, zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. 7. De Raad ziet voorts aanleiding de korpsbeheerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 724,50 aan kosten van rechtsbijstand en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-- aan kosten van rechtsbijstand en € 9,90 aan reiskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 23 november 2004; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; Veroordeelt de korpsbeheerder in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.378,40, te betalen door de politieregio Amsterdam-Amstelland; Bepaalt dat de politieregio Amsterdam-Amstelland aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 343,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en K.J. Kraan en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2006. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) P.W.J. Hospel. HD 28.11